Vanmiddag zal Matthijs Smakman in Amsterdam zijn proefschrift verdedigen, getiteld “Robots in Education: Implementing Robot Tutors in a Morally Justified Way”. Dit empirisch onderbouwde onderzoek, begeleid door professor dr. Elly Konijn, is een belangrijke eerste stap in de richting van ethisch verantwoorde integratie van sociale robots als onderwijsassistenten in het basisonderwijs. Eerdere onderzoeken toonden al aan dat de inzet van sociale robots leidt tot betere resultaten.
Het promotieonderzoek van Smakman verschaft een nieuwe richtlijn die aangeeft hoe robots op een ethisch verantwoorde manier kunnen worden ingezet en voldoen aan de eisen van diverse belanghebbenden. Na een grondige analyse van 17 ethische waarden, heeft hij een richtlijn met 22 punten ontwikkeld. Smakman benadrukt dat menselijk contact tussen leraren en klasgenoten niet mag verdwijnen door het gebruik van robots. De robots moeten een waardevolle toevoeging zijn en de privacy van de kinderen waarborgen. Smakman benadrukt ook het belang van vertrouwen, dat niet geschonden mag worden.
Sociale robot
Een sociale robot wordt gedefinieerd als een fysiek wezen dat kan bewegen en communiceren met mensen door middel van spraak of andere middelen zoals lampjes. De robot heeft een vorm van autonomie en wordt niet volledig bestuurd, maar wel geprogrammeerd door mensen. Vanwege de zelfstandige reacties en aanwezigheid in de ruimte worden sociale robots al snel gezien als levende wezens, een soort ‘buddy’. Vooral kinderen bouwen snel een relatie op met deze robots. Smakman wilde onderzoeken welke sociale rol deze robots kunnen spelen in basisscholen en de ethische vraagstukken die daarbij komen kijken. Kinderen zijn ontvankelijk en maken al snel een praatje met robots, waardoor er een relatie ontstaat. Dit riep de vraag op hoe een robot ontworpen kan worden zonder afbreuk te doen aan de waarden die ouders en onderwijsprofessionals belangrijk vinden.
Een van de belangrijkste zorgen, met name van ouders, is het effect van robotinteractie op de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen. Zullen kinderen robotgedrag gaan vertonen wanneer ze interactie hebben met een technologisch vriendje? Uit onderzoek blijkt echter dat deze angst ongegrond is, hoewel sommige kinderen met bepaalde kenmerken, zoals ADHD, zich mogelijk sneller hechten aan een robot. Het exacte mechanisme hiervan moet nog verder worden onderzocht. Therapeutische sessies met autistische kinderen tonen aan dat de neutraliteit van robots een rol speelt. Ze vinden de voorspelbare reactie van robots prettig. Robots kunnen ook worden ingezet om deze kinderen bepaalde emoties te leren begrijpen en plaatsen. Dit biedt mogelijkheden voor verder onderzoek.
Sceptischer
De reactie op robots wordt ook beïnvloed door sociaal-demografische factoren. Mensen met een lager inkomen zijn bijvoorbeeld sceptischer dan mensen met veel technologische ervaring. Ouderen zijn kritischer dan jongeren, terwijl sociale robots goede resultaten behalen in de ouderenzorg. Leraren hadden voornamelijk een praktische houding en stelden niet veel morele overwegingen, omdat ze vooral wilden dat de robots hun werk verlichtten. Hierdoor ontstonden er geen grote filosofische vragen. Het viel op dat leraren vaak gebruikmaken van handpoppen die ook een soort fantasiewereld creëren, wat niet als bedrog wordt gezien.
Op basis van deze inzichten moest bepaald worden welke gegevens een robot wel en niet moet opslaan, welke rol technologie kan spelen en hoe om te gaan met de ontvangen gegevens. Een robot moet bijvoorbeeld geen docent vervangen. Het advies is om een robot te bouwen die één taak goed kan uitvoeren, zoals het opslaan van gegevens die bijdragen aan effectieve lesinteractie. Hierbij kan gedacht worden aan informatie over de reken- of taalontwikkeling van het kind, en persoonlijke gegevens zoals hobby’s, maar zonder het opbouwen van een diepgaande sociale band waarin geheimen worden gedeeld, zoals met een vertelknuffel waar kinderen hun hart kunnen luchten.
Richtlijnen
De volgende stap is het bouwen van robots die voldoen aan de opgestelde richtlijnen. Dit zal een cruciale lakmoesproef zijn. Daarnaast wordt er gekeken naar de verdere bijdrage van robots in het onderwijs en de vereisten daarvoor. Ook wordt onderzocht welke gegevens nodig zijn om de interactie met kinderen zo goed mogelijk te personaliseren. Bedrijven die zich bezighouden met robotica tonen grote interesse en denken mee over vervolgstappen. Een ethisch verantwoorde robot zal zorgen voor een snellere acceptatie in de samenleving.
Naast zijn onderzoek heeft Smakman ook de kans gekregen om een specialisatie in sociale robotica op te zetten binnen het ICT-onderwijs, waar hij drie dagen per week lesgeeft. Dit vormt een mooie combinatie van onderzoek en onderwijs. Robots worden niet alleen in het onderwijs, maar ook in de zorg ingezet, zoals in het Wilhelmina Kinderziekenhuis en in de ouderenzorg. Smakman ziet de lijn langzaam verschuiven van onderwijs naar zorg, waar er een grote vraag is naar dit soort technologieën. Er zijn nog veel ethische vraagstukken te onderzoeken, wat een spannende uitdaging vormt.
Het onderzoek van Smakman werpt een belangrijk licht op de ethische aspecten van het gebruik van sociale robots in het onderwijs en benadrukt het belang van een verantwoorde inzet van deze technologie. Met de ontwikkelde richtlijnen en de verdere implementatie ervan, kan een positieve bijdrage worden geleverd aan het onderwijslandschap, terwijl de waarden en belangen van alle betrokken partijen worden gerespecteerd.